Dit artikel verscheen in december 2017 in Lef Magazine.
Tekst: Marloes Leezer
Fotograaf: Esmée Franken
‘Ik was nooit iemand die met vijftig euro in zijn zak naar de kroeg ging en met twintig terugkwam. Ik ging door tot ik omviel, het geld op was of de kroeg sloot. Dat grenzeloze, ik realiseerde me later pas hoe vroeg dat begonnen is. Als jongetje las ik drie, vier boeken per week. Dat begon met kinderboeken, maar op mijn achtste had ik alle Agatha Christies van mijn opa gelezen. Mensen vonden het leuk, een jongetje dat zoveel leest. Maar voor mij was het een manier om er niet te hoeven zijn.
Na de scheiding van mijn ouders woonde ik bij mijn moeder, maar ik was veel op straat met oudere jongens. En die blowden. Na mijn eerste blowtje was ik verliefd. Ik snapte niet waarom niet iedereen dit de hele dag deed. Om het te kunnen betalen, verkocht ik vuurwerkpakketten op de LTS, of nep trainingspakken van Australian. Ik kreeg geen zakgeld en als je als jochie elke dag wilt blowen, moet je toch ergens geld vandaan halen.
‘Ik had geen drugsprobleem: als er drugs was, had ik geen probleem’
Tot de MTS is het bij blowen gebleven. Ja, ik dronk ook stevig, maar dat bleef redelijk onopgemerkt. Toen ging ik op mijn negentiende een keer met een maatje naar een housefeestje en daar slikte ik voor het eerst een pilletje. Ik vond het waanzinnig. Die eerste avond nam ik er meteen vijf. Vanaf dat moment ging ik af en toe pillen halen, tot ik ontdekte dat ik, als ik er vier kocht, een vijfde bij kreeg. Dat was interessant. Ik kocht steeds meer pillen, ook om door te verkopen.
Krijsen over cola
Inmiddels huurde ik een flat in Utrecht met twee vrienden van me. Die werkten in de horeca en daar kwam aardig wat coke bij kijken. Het maakte niet uit hoeveel geld ik verdiende, er ging altijd meer uit. En de flat stond op mijn naam. Dus zij betaalden mij en ik betaalde de huur. Of: zij betaalden mij en ik had eigenlijk de huur moeten betalen. De herinneringen en aanmaningen die daarover binnenkwamen, verstopte ik. Uiteindelijk zijn we eruit gezet. Ik ging tijdelijk weer bij mijn moeder gaan wonen.
Onze band was niet goed. Mijn moeder was erg onvoorspelbaar. Ik was 38 toen ik ontdekte hoe dat kwam, toen ik de vragen op een flyer van Al-Anon las. Er vielen wat kwartjes. De fles jenever die er altijd stond. Hoe mijn moeder maar één keer in mijn leven tot krijsen toe boos is geworden, dat was toen er geen cola was. Daar mixte ze die jenever mee. Mijn moeder had alcoholisme en wist het te verbloemen voor de wereld. Ze is uiteindelijk ook aan de gevolgen gestorven, leverfalen.
Zij was nog steeds niet te peilen, ik was elk weekend weg en de rest van de week verrot. Zelf had ik niet door dat het de verkeerde kant opging. Ik had geen drugsprobleem vond ik: als ik drugs had, had ik geen probleem. Maar ik was verschrikkelijk ongelukkig. Op een ochtend pakte ik mijn spullen en ging ik naar Nijmegen. Daar had ik een groep vrienden die een groot kraakpand hadden, met een oude kroeg erin. Ik was helemaal op, ik geloof dat ik de eerste twee weken alleen maar geslapen heb.
‘Dat niet ongelukkig zijn niet hetzelfde is als geluk, dat snapte ik nog niet’
Feest met een donker randje
Uitkeringen aanvragen was zo’n gedoe, daar hadden ik en mijn huisgenoten geen trek in. Maar ik had in Utrecht ervaring opgedaan met illegale houseparty’s en we hadden die kroeg, dus daar begonnen we mee. Zo verdienden we ons geld, met donaties aan de deur en drugsverkoop op die feesten. Van mijn 21e tot mijn 27e was een periode met alleen maar feesten. Eerst in Nederland, daarna door heel Europa. Soms kom ik nog op plekken die ik herken, en dan herinner ik me dat we daar ooit een feest gegeven hebben.
Ik zou makkelijk een mooi verhaal kunnen vertellen over de panden die we kraakten en de gekke dingen die we deden. En dat is allemaal waar. Het was een waanzinnige periode. Maar er zat veel stress onder, en het is een harde wereld. Mijn neus is vaker gebroken dan ik kan tellen, ze hebben mijn ribben gebroken en mijn tanden uit mijn mond geslagen. Die twee dingen kun je niet los zien van elkaar.
Aan het eind van die periode viel de groep uit elkaar en in je eentje kun je niet zo’n feest draaien. Toen belandde ik met wat van de apparatuur bij een stel Engelsen in Den Haag. Die deden hetzelfde als ik: feesten, hangen, drugs verkopen en gebruiken. Maar zij deden iets wat ik in mijn gebruikerscarrière nog nooit had gedaan. Als zij op dinsdag verrot waren na het weekend, rookten ze heroïne. Zij leken daar weinig nadelige effecten van te hebben, dus ik ging dat ook doen. Maar ik kon geen maat houden. Drie maanden later had ik alle versterkers en elektronica verkocht, nog eens drie maanden later kreeg iedereen nog geld van me en had ik met heel Den Haag ruzie.
Op straat
In mijn wijsheid besloot ik dat dat aan Den Haag lag. Dus ging ik terug naar de stad waar het altijd goed ging met mij: Utrecht. Daar vond ik via mijn dealer een kamer bij een klant van hem. Toen ik met een klaplong in het ziekenhuis terecht kwam, had ik wel een probleem. Ik spoot inmiddels ook, samen met die huisgenoot, al durfde ik mezelf nog niet te spuiten. Na een halve dag vertelde ik aan die arts: ‘Luister, ik gebruik heroïne. Hoe lang moet ik hier blijven?’ Dat bleek een dag of tien te zijn. Dat kon ik niet. In overleg gaven ze me kleine beetjes methadon, net genoeg om niet heel ziek te worden. Zelf spoot ik één of twee keer per dag heroïne, via het infuus.
‘Mijn ervaringsdeskundigheid is niet gebaseerd op vijfentwintig jaar verslaving, maar op het herstelproces daarna’
Na mijn ontslag ging ik weer over op roken. Maar dat heeft dan toch zijn glans verloren. Dus heb ik uitgedokterd hoe ik zelf die naald in mijn arm kon krijgen, tot ik meerdere keren per dag heroïne spoot. Dat was het begin van het einde. Ik betaalde de rekeningen niet meer en werd dus op straat gezet. Omdat ik niet ingeschreven stond, had ik geen rechten. Al mijn spullen lagen daar nog en ik kon er niet bij. Ik had alleen nog de kleren die ik aanhad en een legitimatiebewijs dat twee weken verlopen was. Daardoor kon ik geen uitkering aanvragen, me niet verzekeren en niet bij gebruikersplekken terecht.
Dat duurde ongeveer een jaar. Ik woonde op straat en sliep buiten, of in de nachtopvang. Ik zat ook een paar keer in de gevangenis. Openbare geweldpleging, zwartrijden, ruzie met een politieagent en boetes voor gebruiken op straat. Die boetes kon ik niet betalen, en dan liep het bedrag zo op dat je zó anderhalve maand in de bak zit.
‘Waar leef je voor?’
Uiteindelijk was er iemand van een kerkgenootschap in Utrecht, die me wel wilde helpen bij het aanvragen van een nieuw identiteitsbewijs. Toen kon ik ook een uitkering aanvragen en me bij hulpinstanties aanmelden. Ik ging naar de Laagdrempelige Opvang van het Leger des Heils. Daar krijg je een eigen kamer, drie maaltijden per dag en hulp bij het oppakken van je leven. Ik heb daar tweeënhalf jaar gezeten, tot ik in een opstapwoning kon. Ondertussen had ik een baan, als elektricien op de bouw. Op dat moment gebruikte ik nog steeds zeven dagen per week. Ik spoot alles wat los en vast zat.
Tot ik een nieuwe ambulante hulpverlener kreeg. Bij de intake moest ik allemaal vragen beantwoorden. Eentje heb ik onthouden: wat mijn passie was. Dat vond ik een rare vraag. ‘Waar kom je je bed voor uit?’, vroeg ze. ‘Waar leef je voor?’ Ik had geen antwoord. Bij het volgende gesprek vroeg ze het weer. Ik had nog steeds geen antwoord, maar ik was wel na gaan denken. Ik had ontdekt dat het niet uitmaakte of ik nog een dag zou leven of honderd jaar: elke dag was hetzelfde. Dat was het eerste moment dat ik de uitzichtloosheid van de situatie zag.
Dus er moest ergens iets veranderen, dat snapte ik. Ik wilde niet terug naar de gevangenis en ik wilde geen huizen meer kwijtraken. Misschien moest ik stoppen met spuiten, besloot ik. Als ik daarmee op kon houden, kwam de rest wel goed. Maar dat stoppen kon ik niet zelf. Dus op 14 januari 2014 ging ik naar de 12 stappenkliniek van het Leger des Heils.
Stoppen met spuiten/alles
Ik kwam daar binnen om te stoppen met spuiten, want verder had ik geen problemen. Het was een proces van maanden om mij in te laten zien: als ik ga roken, ga ik waarschijnlijk ook weer spuiten. En als ik aan de pillen zit, ga ik zo weer aan de speed en dan aan de heroïne. Dus daar moest ik allemaal mee stoppen. Maar ik vond het zo’n onzin dat ik ook zou moeten stoppen met alcohol en blowen. Iedereen blowt toch, iedereen drinkt toch?
Mijn eerste sponsor heeft me dat in laten zien. Moeilijk vent, maar hij leerde me dat mijn verslaving niks met middelen te maken heeft. Het is iets dat in mij zit en het kan zich uiten in allerlei dingen. Ik was toen al wel clean, maar ik had mijn rust er nog niet in gevonden. Toen ik dat snapte, zag ik ook in dat ik een aantal dingen moest laten.
Dat vond ik in het begin zo waardeloos in de kliniek: je komt er om een probleem op te lossen en het eerste wat je hoort, is dat het niet op te lossen valt. Ik dacht dat ik kapot ging. Maar juist dat is de basis van mijn herstel geworden. Ik wist inmiddels dat ik de antwoorden niet had. Ik had het 38 jaar geprobeerd en het was één grote rotzooi. Dus ik luisterde.
In de kliniek was een heel goede ervaringsdeskundige. We leken in niets op elkaar: andere scene, andere afkomst, andere huidskleur. Maar ik luisterde naar zijn verhalen en ik dacht: die zijn minstens zo rot als die van mij. Toch is hij nu hier, en hij lijkt gelukkig.
Van de bouw naar bureaus
Ik besloot dat ik het een jaar zou proberen. Ik zou alles doen wat iedereen zei. Als het dan nog niet beter was, kon ik gewoon weer gaan gebruiken. Ik zegde mijn huurcontract in Utrecht op, ging na de kliniek naar een safehouse, zocht een sponsor en ging naar meetings.
Toen vond ik het nog moeilijk om over mezelf te praten. Zelfs op meetings zei ik nooit wat. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Dat heb ik doorbroken met mijn sponsor: ‘Ik ben Jeroen, ik ben verslaafd, ik moest vandaag wat zeggen van mijn sponsor en ik ben blij dat jullie er allemaal zijn.’ Dat was het begin van echt iets doen met de meetings. Ik ging toen ook service doen, koffie schenken bij de meetings. Dan leer je mensen kennen, raak je betrokken. Meetings, stappen, sponsor, service: de vier pijlers van mijn herstel.
‘Op de bouw was ik eerste monteur, en nu stond ik bureaus te poetsen’
In dat safehouse moest je vrijwilligerswerk doen. Ze waren daar nogal van het groenwerk, maar bladeren harken is niet echt iets voor mij. In plaats daarvan ging ik eens kijken bij een verslavingszorginstelling hier in Apeldoorn, die zochten een huismeester. Dat was niet altijd makkelijk. Op de bouw was ik eerste monteur, dan heb je altijd wel twee of drie koppels elektriciens aan het werk. En nu stond ik keukens op te ruimen en bureaus te poetsen.
Maar via het intranet daar kon ik online cursussen doen. Middelengebruik, psychopathologie, verslavingskennis, dat soort dingen. Dat was mijn baas opgevallen. Na een paar maanden vroeg ik of ik op hun dak- en thuislozenopvang vrijwilligerswerk mocht gaan doen. Dat mocht, op de woonafdeling. Nog niet in de opvang, daar was iedereen nog actief in gebruik. Ik was pas zes maanden clean, dat vonden ze te spannend.
Het kan dus wél
Dat ik meer met ervaringsdeskundigheid wilde gaan doen, heb ik heel lang voor me gehouden. Zoveel mensen in de kliniek willen ervaringsdeskundige worden. Ik wilde niet dat mensen dachten dat het een modegril was. Maar ik wilde het. Die ervaringsdeskundige in de kliniek, hij had iets waarvan ik altijd dacht dat je ermee geboren werd: het vermogen gelukkig te zijn met de dag van vandaag. Ik dacht dat je dat niet kon leren. Tot ik hem ontmoette en de conclusie trok: hij heeft minstens zo slecht gezeten als ik en nu is hij hier. Het kan dus wél.
Maar ik wist nog niet of ik ervaringsdeskundige kon zijn. Het is een grote taak om met mensen te werken die het moeilijk hebben. Hoe zeg je nou de dingen waar iemand iets aan heeft? Op de woonafdeling kreeg ik één-op-ééncontact met cliënten. Dan ontdek je snel genoeg of je het kunt, en ik merkte dat het mij wel lag. Dus toen er een opleidingsplek voor ervaringsdeskundige vrijkwam, heb ik gesolliciteerd.
Dat diploma was het eerste dat ik ooit afmaakte. Het was een fantastisch jaar. Ik heb veel geleerd over mijn herstel en ervaringsdeskundigheid. Mijn ervaringsdeskundigheid is niet gebaseerd op vijfentwintig jaar verslaving, maar op het herstelproces daarna. Wat was daarin belangrijk? Dat is die kennis van binnenuit, dat is wat het speciaal maakt.
Gelukkig zijn
Ik had ooit een psycholoog die me vroeg of ik gelukkig was. Ja, zei ik, want ik ben niet ongelukkig. Dat niet ongelukkig zijn niet hetzelfde is als geluk, dat snapte ik nog niet. Maar ik ben nu écht gelukkig. Ik heb een vriendin, ik heb leuk werk en een huis. Ik kan altijd mijn rekeningen betalen en aan het eind van de maand heb ik nog een paar tientjes over. Er zijn mensen die me willen helpen als ik het niet trek. Ik heb van mijn dertiende tot mijn achtendertigste gebruikt, dan mis je dingen. Maar ik sta niet meer naast het leven, het gebeurt overal om me heen. En ik mag meedoen.’
LEES MEER...