'Ik leefde een levensgevaarlijk leven'

Peperdure flessen champagne, luxe skivakanties en feesten als een miljonair: Niels (27) had het allemaal. Het riante salaris dat hij op jonge leeftijd verdiende, spendeerde hij aan fruitautomaten, drank en drugs. Zijn diploma’s haalde hij op zijn sloffen, hij kon een aardig potje hockeyen en werkte zo’n 70 uur per week. Maar terug wil hij niet: ‘Ik voerde jarenlang oorlog met mezelf, ik ben kapot.’

Dit interview verscheen in het april 2015 in Lef Magazine
Tekst Romy Dingemans
Fotografie Marjo van de Peppel


In de deuropening van zijn strak ingerichte appartement verschijnt een grijnzende jongen met een gezonde blos op zijn wangen. Hij komt net van zijn werk, waar hij op de fiets naartoe gaat. Na een hartelijke begroeting leunt hij ongemakkelijk tegen het aanrecht en stamelt dat hij het toch erg spannend vindt. ‘Ik heb nog nooit mijn hele verhaal verteld.’ Maar dan, vastberaden:  ‘Ik hoop dat ik er iemand mee kan bereiken.’

Dealen op de hockeyclub
‘Ik groeide op in Rotterdam met drie oudere zussen. Thuis werd ik op handen gedragen. Als klein jongetje stond ik met gespreide armen voor mijn grote kledingkast. Mijn zussen kleedden mij dan aan, dat vond ik geweldig. De eerste jaren van mijn jeugd waren zorgeloos; Ik kom uit een welvarend, hard werkend gezin. Mijn vader heeft een bouwbedrijf en mijn moeder doet de boekhouding. Vanaf mijn zevende zat ik op hockey, waar ik best goed in was. Met mijn hockeyvrienden dronk ik mijn eerste biertje. Ik stapte echter al snel over op Breezers en Smirnoff, bier vond ik maar vies.
Elk weekend zoop ik mezelf katjelam. Ik moest altijd kotsen, de rest niet. Toen was er al iets mis, al had ik dat nog niet door. Niet lang daarna kwam het blowen, ik zat dagelijks stoned in de klas. Ook begon ik te dealen op de hockeyclub. Een paar hockeyvrienden wisten ervan, maar dat vonden ze niet gek. Zo was ik, blijkbaar. Ik was ook de enige die op een gegeven moment xtc ging gebruiken. Ik kon een pilletje in m’n mond stoppen en gewoon rustig aan de bar zitten. Nog geen jaar later was mijn handel uitgebreid: ik verkocht honderden pillen per week. Dat vond ik hartstikke stoer.

“Ik leefde in een levensgevaarlijke wereld, terwijl dat nergens voor nodig was”

‘Heb ik mijn bonnetje niet betaald?’
‘Waar is de huistelefoon, Niels?’ vroeg mijn meoder een keer. Dus ik zei: ‘Waarom bel je hem niet even?’  Toen hoorden we hem in de koelkast overgaan.  Toch ging er nooit een belletje rinkelen. Ik maakte het VMBO af zonder problemen, MBO bouwkunde haalde ik zonder ooit een tas meegenomen te hebben. In het weekend werkte ik bij mijn vader, waar ik veel meer verdiende dan mijn klasgenoten. Ondertussen had ik mijn XTC-handeltje nog. Ik heb daar nog flink wat gezeik mee gehad. Mijn ouders waren met stomheid geslagen toen er een keer politie voor de deur stond. ‘Oh, heb ik mijn bonnetje in de kroeg niet betaald?’ vroeg ik gekscherend. Omdat ik achttien was, mochten zij mijn ouders niet vertellen waarom ik mee moest naar het bureau. De agenten stonden er verbouwereerd bij. Ze zeiden: ‘Kijk nou ’s om je heen joh, naar wat je allemaal hebt. Waar ben jij in godsnaam mee bezig?’  Ze vonden het onbegrijpelijk dat ik dealde, terwijl ik leefde in weelde. Mijn ouders wisten zich geen raad. Ik zorgde er wel voor dat ze niet boos werden. Vertelde een verhaal dat totaal niet klopte, maar wat ze wel tevreden hield.
Op het bureau ben ik verhoord, maar niet gestraft. De dealers waar ik die pillen altijd van kocht hebben me wel met de dood bedreigd. Ik leefde in een levensgevaarlijke wereld, terwijl dat nergens voor nodig was.

Werken, dealen en gebruiken
Ik had het hartstikke druk in die tijd: werken, dealen, gebruiken. Alles wat ik verdiende, maakte ik op in de stad. Met een goede vriend schoten we champagneflessen leeg, we hebben dat zelfs tot kunst verheven. Ook raakte ik verknocht aan de kick van gokkasten. Gingen we met vrienden naar een discotheek, dan waren ze mij soms urenlang kwijt. Ik kon best feesten, maar als ik ergens een gokkast zag was ie de mijne. Dan moest ik hem leeghalen.

“Na de kliniek zeiden mijn ouders dat ze me een keer de hele kerst met een witte neus zagen rondlopen. Dachten ze dat het poedersuiker was van een oliebol!”

Neus in de oliebollen
Rond mijn 21e verdiende ik meer dan de jongens uit mijn hockeyteam die gestudeerd hadden. Als ik mezelf vergeleek met leeftijdsgenoten, baseerde ik alles op geld. Daarom dacht ik altijd: het komt wel goed met mij. Ik werkte inmiddels bij mijn vader in het bedrijf. Dat diploma bouwkunde had ik niet eens nodig, ik heb alles van hem geleerd. Toch was hij trots op me toen ik geslaagd was, wat hij uitte met een dijk van een salaris. Dat had hij natuurlijk nooit moeten doen.  Maar daar stopte het niet: na anderhalf jaar in loondienst werken, werd ik een soort mede-eigenaar.
In die tijd feestte ik veel. Hoewel rondjes geven altijd in het redelijke ging, vond ik het leuk om te betalen, een beetje populair te doen. Dat voelde voor mij als succes. De drugs hebben zich snel opgevolgd: van alcohol naar wiet naar pillen naar coke. In het begin moest ik eerst veel hebben gedronken voordat ik coke wilde snuiven. Pas na een jaar werd dat meer. Het was een slopende tijd, maar vol goede herinneringen: ik was mede-eigenaar van mijn vaders bedrijf, ging op skivakanties met vrienden, had veel lol. Ondertussen voelde ik wel dat er wat aan de hand was met me. Rond mijn 23e dacht ik: zo ga ik niet oud worden. Het voelde een beetje alsof ik drie banen had. Mijn ouders hadden nog steeds niks in de gaten. Ze dachten wel altijd: wat doet die Niels gek op verjaardagen? Ik zat natuurlijk gewoon op de wc te snuiven. Na de kliniek zeiden mijn ouders dat ze me een keer de hele kerst met een witte neus zagen rondlopen. Dachten ze dat het poedersuiker was van een oliebol!  

Manipulatiekoning
Ik kon gewoon heel goed liegen. Ik deed precies wat nodig was om mijn verslaving verborgen te houden: of ik ging schreeuwen op een verjaardag of gebruikte een andere afleidingsmanoeuvre. Vanaf mijn 23e gebruikte ik iedere dag drugs. Ik werkte 70 uur in de week, de rest van de tijd besteedde ik aan drinken, snuiven en gokken. Ik had wel door dat het erg was maar durfde het tegen niemand te zeggen. Ik schaamde me ervoor. Nu baal ik ervan dat ik niet eerder om hulp heb gevraagd.  

Toen ik 24 was, woonde ik een tijdje samen. Mijn vriendin was degene die mij naar de eerste kliniek stuurde. Ik heb zoveel tegen haar gelogen, was echt niet eerlijk tegen haar. Dat vind ik jammer, want zij was een goede, leuke vriendin. Ik volgde een dagbehandeling en voor het eerst was ik clean. Mijn ouders waren verdrietig, maar steunden me wel. Ze lieten me niet los. Financieel gezien was het toen al dweilen met de kraan open, ik had een huurachterstand en schulden bij dealers.

“Het is natuurlijk idioot om iemand die net uit een verslavingskliniek komt, 30.000euro te geven”

Hoogmoed komt voor de val
Verschrikkelijk hoogmoedig kwam ik uit de kliniek. Ik was gestopt bij mijn vader in de zaak en kreeg daarom een winstuitkering van 30.000 euro, hoppa, op mijn rekening gestort. Dat is idioot natuurlijk, iemand die net uit de kliniek komt zo’n dik bedrag geven. Ik besloot met mijn gefrituurde hersenen een eigen bouwbedrijf te beginnen, maar kreeg wel alle klanten via mijn vader. Ik had besloten dat hij de oorzaak was van mijn verslaving, omdat hij altijd zo streng is geweest. Ik wilde niks met hem te maken hebben, wat op papier ook zo was. In de praktijk veranderde er echter niks. Met oud en nieuw ging ik mijn buurvrouw een gelukkig nieuw jaar wensen, van haar nam ik een glaasje champagne aan. Die nacht bleef het daarbij, maar twee weken later zat ik in de kroeg en was het hek van de dam: ik dronk mezelf wezenloos.

Na de behandeling gaf ik mijn dealer elke week 50 euro, omdat ik schulden had. Na de laatste termijn zei ik: ‘nu heb ik je alles terugbetaald, maar dan wil ik wel een gratis grammetje coke van je hebben.’ 
Toen ging het echt fout. Ik ging naar kroegen waar ik normaal nooit kom, isoleerde me en verloor iedereen om me heen. Met mijn vriendin kon het niet meer goedkomen, er was teveel gebeurd. Mijn moeder dacht dat ik ADHD had, maar dat kwam natuurlijk gewoon door mijn drugsgebruik. Ze sleepte me mee naar een psychiater en die constateerde dat ik onrustig overkwam. Goh. Ik kreeg Ritalin op recept en dat begon ik te vreten in combinatie met andere drugs. Dat was fijn want daardoor kon ik hard werken en me tien keer zo goed concentreren. Al snel snoof ik weer dagelijks coke, zat volop te gokken en werken was niet leuk meer. Daar begint ook mijn black out. Zes maanden later was ik nog maar een schim van mezelf, vermagerd en lijkbleek.

Uiteindelijk zocht een goede vriend een van mijn zussen en hij zei dat er nu echt iets moest gebeuren. Hij kwam vervolgens een keer onaangekondigd binnen en vroeg of ik iets gebruikt had. ‘Nee natuurlijk niet idioot’, zei ik. ‘Het gaat hartstikke goed met me’. Ik lulde mezelf eronderuit en ging die maandag erop aan het werk. Maar tijdens een klus voelde ik me niet goed worden. Ik liet m’n spullen staan, reed naar m’n ouders toe en zelfs op dat moment durfde ik het eigenlijk niet te zeggen. Ik ging op de bank zitten en zei: het lukt me niet meer. Ik moet een jaar weg, naar Schotland of zo, maakte ik ervan. Toen ik met pijn en moeite mijn terugval opbiechtte, werd ik weer opgenomen. Dit keer bij een kliniek die mijn zwager aanraadde.

Eindelijk rust
Die dertig dagen intern waren de mooiste dagen van mijn leven. Ik was mezelf kwijt, voelde me doodsbang, maar heb me daarbinnen kapot gelachen om iedereen. Daar voelde ik me veilig, hoefde ik niet op m’n financiën te letten, te liegen of balletjes hoog te houden. Ik kwam tot rust. Door verhalen van anderen drong de ernst van de situatie tot me door. Zo was er iemand die al twee keer gereanimeerd was en daarna tegen z’n ouders zei: ‘Ik heb m’n bodem nog niet bereikt.’ Ik besefte eigenlijk pas tien maanden na de kliniek hoe gevaarlijk ook mijn leven was.

Jezelf terugvinden is nog het grootste gevecht, daarom ben ik blij met de nazorg die ik heb gehad. Ik ben nog steeds puin aan het ruimen. Ik moet rondkomen van 50 euro in de week. Dat is voor mij echt een uitdaging. Nu werk ik bij een bedrijf dat hekken rondom hockeyvelden zet, voor de gemeente bijvoorbeeld. Ik heb het daar prima naar m’n zin, die gasten helpen me hartstikke goed.

Als de dood om terug te vallen
Ik ben nu zo blij dat ik in het weekend lekker op de bank kan zitten. Met een sjekkie en koffie, dat wel. Zelfs voor koffie moet ik uitkijken, daarom ben ik overgestapt op cafeïnevrije. De makkelijkste dingen moet ik opnieuw leren. Elke ochtend ontbijten en zelf de was doen? Allemaal nieuw. Maar ik doe het graag, alles om mijn herstel in stand te houden. Ik ben als de dood om terug te vallen.

Zelfs nu ik al 16 maanden in herstel ben kost het me de grootste moeite dit leventje voor elkaar te krijgen. Daar word ik soms best verdrietig van. Toch ben ik ook dankbaar voor dit nieuwe leven. Ik was jarenlang zwaar afhankelijk van mijn ouders, nu heb ik zelf mijn werk gekozen en heb ik de vrijheid iets anders te gaan doen, mocht ik dat ooit willen. Ik heb gewoon nooit de ballen gehad om tegen mijn vader te zeggen: ‘Pa, dit gaat niet werken. Ik ga iets doen wat ik zelf leuk vind.’ Tegenwoordig lukt me dat wel. Je eigen keuzes maken: hoe simpel kan het leven zijn.’

 

 

Reageer reacties (0)
LEES MEER...