Opname? Welnee…

Van huisarts naar specialist en van dagbehandeling naar internettherapie. Tijdenlang leurde José Braam (52) met haar doodzieke man Ron (55) langs de zorginstanties op zoek naar goede, serieuze hulp. Maar telkens liep ze tegen dichte deuren aan. ‘Wanneer is iemand ziek genoeg om opgenomen te worden? Ik voelde me een roepende in de woestijn.’

Tekst Linda de Waart
Fotograaf Esmée Franken  

Dit interview verscheen in december 2015 in Lef Magazine

‘Wat tref ik aan als ik straks thuiskom? Is Ron misschien uit zijn rolstoel gevallen? Ligt hij met zijn nek gebroken onder aan de trap? Jarenlang schoten bijna dagelijks deze gedachten door mijn hoofd. Maar wrok, woede of zelfs haat heb ik nooit voor hem gevoeld. Nee, ik had medelijden met Ron, want als je zo veel narigheid hebt meegemaakt als hij is het logisch dat je zo veel drinkt. Wat me achteraf verbaasde is dat de hulpinstanties daar ook in meegingen. Wie is hier nou de professional? Ron kon praten als Brugman en bagatelliseerde alles wat hij deed. Ondanks zijn ernstige gezondheidsproblemen, trapte iedereen daarin. Voor een langdurige opname was hij ‘te goed’. Keer op keer werden we met een kluitje in het riet gestuurd. Mijn schreeuw om hulp werd niet gehoord. Ik vind dat zorgverleners beter moeten reageren op de feiten en ook beter moeten luisteren naar de partner en familieleden van een patiënt. Als ze dat bij ons hadden gedaan was de lijdensweg die we nu hebben doorlopen stukken korter geweest.

Hard hollend achteruit
‘Jij hebt geen midden’, zei ik altijd tegen Ron. Als hij ging fietsen, moest hij meteen over de hoogste berg. In karate haalde hij binnen no-time de zwarte band en ook op zijn werk legde hij de lat extreem hoog. In 2007 ging het mis en raakte Ron overspannen. In zijn eentje thuis had hij alle tijd om na te denken over zijn ellendige leven: de akelige scheidingen die hij achter de rug had, de slechte relatie met zijn familie en de gruwelijkheden die hij had meegemaakt tijdens de vredesmissie in Libanon. Drank verzachtte zijn pijn en hielp hem vergeten. In eerste instantie viel het misbruik niet zo op; het ging niet met flessen tegelijk en hij werd niet vervelend of agressief. Wel vond ik het overdreven dat hij vaak om twaalf uur ’s middags al aan de wijn zat.

Zijn conditie ging hard hollend achteruit. Bij de minste inspanning hijgde en pufte hij al. Hij zweette veel en werd broodmager. Ook sleepte hij met een been. In het ziekenhuis kregen we schokkend nieuws. Ron had hartfalen en hartritmestoornissen. Zijn kleine hersenen waren deels aangetast en een van zijn zenuwen was blijvend beschadigd. Dat laatste verklaarde waarom hij niet goed kon lopen. De oorzaak van al die problemen? Zuurstoftekort in zijn bloed. En dát kwam door overmatig alcoholgebruik. ‘Niet meer zo veel drinken, hoor!’, zei de cardioloog. ‘En je kunt ook beter stoppen met roken, want dat is ook best slecht.’ Ron kreeg medicijnen mee en we konden vertrekken. ‘Succes ermee. Dahaag!’

 

‘Ron vond een therapie ‘met digitale ondersteuning’. Hoe lachwekkend is dat? Zo kon hij dus met een fles wijn achter de computer gaan zitten’

 

Geen controleur
Ik stond perplex. Kun je echt zo aftakelen door alcohol? Doet Ron dit zichzelf aan? Hoewel we het zelf nog niet zagen, had Ron toen al overduidelijk hulp nodig. Hij had een serieus probleem dat serieus aangepakt moest worden. De alarmbellen hadden acuut moeten gaan rinkelen bij de specialist. In plaats daarvan leek hij zijn kop in het zand te steken. Ook Ron had de ernst van de situatie niet in de gaten en dronk gewoon verder. Ik legde hem wel uit dat hij dat beter niet kon doen, maar ik drong niet tot hem door. En daarmee was het voor mij ook gedaan. Af en toe werd ik boos, als hij weer eens rode wijn morste op onze witte bank en witte tafel. Of als hij viel, of de muziek veel te hard zette of onze katten naar buiten deed terwijl het bar slecht weer was. Maar lang duurden mijn uitbarstingen nooit. Steeds boog ik met hem mee. Ik ben geen type dat de controleur gaat uithangen; ik gaf geen tegengas. Ik wist ook dat dat geen zin had. Ron was volwassen genoeg om zijn eigen keuzes te maken. Wel sleepte ik hem continu mee naar de huisarts. En in het ziekenhuis hebben we haast iedere specialist gezien. Alleen telkens als ik vroeg of Ron naar een kliniek kon, kreeg ik nul op mijn rekest. Misschien heb ik niet genoeg gezeurd, misschien had ik me er minder snel bij moeten neerleggen, maar wanneer is iemand verslaafd genoeg om opgenomen te worden? Ik wist het niet. Ron werd overal met fluwelen handschoentjes aangepakt. Ik voelde me een roepende in de woestijn.

Zelfmoordpoging
Met alleen overdag drinken, redde Ron het niet meer. Om de twee uur ging hij ’s nachts zijn bed uit om een glas wijn te pakken. Lopen ging zo slecht dat hij in een rolstoel terechtkwam. Onze verhuizing van Amsterdam naar Utrecht was het eerste breekpunt. Zijn medisch dossier raakte kwijt en daarom voerde zijn nieuwe internist alle onderzoeken opnieuw uit. Het resultaat was vernietigend. ‘Als jij over vijf jaar nog wilt leven, moet je nú stoppen met drinken’, zei hij beslist. Dat kwam hard aan bij Ron. Hij huilde en huilde, maar toch liep hij thuis meteen naar de koelkast voor een borrel. Zelfstandig stoppen was echt niet meer haalbaar, dat zag de huisarts nu ook wel in. Ze erkende dat Ron een probleem had, maar naar een kliniek? Nee, dat was nog lang niet aan de orde. Volgens haar was hij depressief. Als hij zich beter ging voelen zou zijn drankgebruik vast ook verminderen. Ron kreeg een recept voor slaapmiddelen en antidepressiva en dat was dat.

Met die pillen deed Ron dus een zelfmoordpoging. Hij schreef ‘Ik wil rust’ op zijn afscheidsbriefje en nam er 25 in. Ik vond hem ’s ochtends vroeg buiten westen op de bank. Natuurlijk schrok ik vreselijk, maar omdat ik vanuit mijn werk gewend ben om met calamiteiten om te gaan, lukte het me om kalm te blijven. Ik belde de huisarts en die stelde me gerust: Ron was inmiddels gewend aan de pillen, dus hij zou er niet aan doodgaan. Dit was wél een reden om Ron naar de crisisopvang te sturen. Hè, hè, dacht ik. Eindelijk gebeurt er iets. Nu komt alles in orde.

 

‘Ik praat met Ron, niet met u’

Ron werd opgenomen voor een detox van tien dagen. Het was een hel, maar toen hij erdoor was, knapte hij verschrikkelijk op. Hij kreeg kleur op zijn wangen, zijn gewicht nam toe en hij voelde zich stukken beter. Ik dacht dat Ron na de crisisopname naar een kliniek gestuurd zou worden om verder af te kicken, maar helaas. Ron moest gewoon naar huis, met dezelfde pillen waarmee hij zelfmoord had proberen te plegen. ‘Wat?’, zei ik. ‘Dat kan toch niet kloppen?’ ‘Wel hoor’, zei de verpleegkundige. Want: ‘Het ging toch prima met hem?’ en: ‘Berg de medicijnen maar ergens op waar hij niet bij kan.’ Maandenlang probeerde Ron in aanmerking te komen voor een dagbehandeling, maar de medewerker van de verslavingsinstelling zag wederom de ernst van de situatie niet in. En als ik dat probeerde duidelijk te maken werd ik afgekapt: ‘Ik praat met Ron, niet met u.’ Ik was er klaar mee. Er moest iets gebeuren en daarom namen we contact op met een reguliere kliniek die we op internet vonden. Ron mocht komen en voor het eerst was daar ook een beetje aandacht voor mijn verhaal. Na een week in de kliniek ging Rons rolstoel al aan de kant. En na twee maanden had ik een totaal andere man thuis. Na een jaar viel hij jammer genoeg terug. Hij had geen klik met de AA-groep waar hij meetings volgde en stopte ermee. Op het moment dat ik een paar dagen op zakenreis moest, ging het volledig mis. Hij kocht een fles wijn en dronk die helemaal leeg. Hoewel hij er doodziek van werd, was hij meteen weer hooked. Ik werd er moedeloos van.

Eindelijk gehoord
Ron vond een therapie ‘met digitale ondersteuning’. Hoe lachwekkend is dat? oHiZo kon hij dus gerust met een fles wijn achter de computer gaan zitten en ondertussen doen alsof het vreselijk goed met hem ging. Toen ik achter de monitor een waterflesje vond met sterke drank, was de maat vol. Hij had zijn kansen verspild, ik was aan zet. Van mijn moeder had ik een stukje erfenis gekregen en met een deel van dat geld wilde ik de kosten betalen van een echt goede verslavingskliniek. Ik liet de website van de kliniek openstaan op de computer zodat Ron het zou zien als wakker werd. Hij begreep de hint en belde direct. Meteen de volgende dag konden we terecht. Ik kon wel een gat in de lucht springen, want nu had hij zelf het initiatief genomen. Dat was voor mij het bewijs dat hij echt gemotiveerd was om iets aan zijn probleem te doen. De mensen in deze kliniek hadden duidelijk veel verstand van verslaving. En ook ik als partner werd in het gesprek betrokken. Het was een verademing: eindelijk werd ik gehoord. Aan het eind mocht Ron meteen door naar de opnamekliniek.

De aanpak daar was totaal anders. Geen fluwelen handschoentjes, maar duidelijke, eerlijke taal. Tijdens een familiebijeenkomst stelde de therapeut Ron als voorbeeld: ‘Aan alcoholverslaving ga je dood.’ ‘Ach, ’ zeiden sommigen, ‘dat valt toch wel mee?’ ‘Nee, hoor’, zei de therapeut. ‘Kijk maar naar Ron. Als hij niet op tijd gered was, was hij er al niet meer geweest.’ Ook de familieleden van de cliënten maakten een wezenlijk deel uit van de behandeling. Mijn verhaal was minstens zo belangrijk als dat van hem.

 

´Als jij over vijf jaar nog wilt leven, moet je nú stoppen met drinken´, zei de internist. Ron  huilde en huilde, maar thuis liep hij meteen naar de koelkast voor een borrel’

 

Gemiste kans
Ongeveer twee jaar is Ron nu in herstel. Hij vond een fijne NA-groep en volgt twee keer per week een meeting. Het is ongelooflijk hoe welkom hij zich daar voelt en wat voor kracht ervan uitgaat. Nu hij niet meer drinkt heeft hij weer zin in het leven. Hij volgt een fotografiecursus en gaat op zondag en dinsdag met onze hond naar herdertraining. Binnenkort begint hij zelfs met een stoppen met roken-cursus. En hoewel hij nooit meer zal kunnen hardlopen, functioneert hij weer normaal. Laatst stond hij zelfs boven op het tuinhuisje van mijn broer het dak te vernieuwen, een paar jaar geleden had ik dat niet voor mogelijk gehouden.

Ik ben heel trots op Ron dat hij zich zo door zijn verslaving heeft geknokt. Maar ik ben ook trots op mezelf dat ik hem bij heb kunnen staan. Het was een gezamenlijk proces waarin we samen naar een oplossing hebben gezocht. Onze relatie is daardoor nog hechter geworden. Mijn vertrouwen in hem is volledig terug. Ik durf gewoon van huis te gaan zonder me zorgen te maken.

Ik heb verder geleerd om voor mezelf op te komen, mijn grenzen aan te geven en me uit te spreken. Ik wil geen geheimen meer, ik wil niet meer liegen. Daarom ben ik ook steeds opener over zijn aandoening naar collega’s en vrienden toe. Met dit verhaal in Lef rond ik het af: iedereen kan nu lezen wat er is gebeurd. Ik schaam me er niet meer voor.

Waar ik nog steeds wel boos op ben, zijn de reguliere zorginstanties. Ik vind het onbegrijpelijk dat ze zo slecht op de hoogte zijn van verslaving en van de hulpmogelijkheden die er zijn. En ik voel me door ze in de steek gelaten. Al hadden wij maar een folder gekregen of een naam van een website, dat was al genoeg geweest. In plaats daarvan werden we jarenlang van het kastje naar de muur gestuurd. Dat was onnodig en dat vind ik treurig. Of je nou kanker hebt of een verslaving, iedereen heeft recht op goede hulp. Blijkbaar wordt dit nog steeds niet door iedereen erkend. En dat is een gemiste kans.’ 

 

Reageer reacties (0)
LEES MEER...