Jong!

Jong!

Toen mijn moeder eenmaal doorhad dat het stekje in mijn tienerkamer het prille begin van een wietplantage betrof, heeft ze het met pot en al in de vuilnisbak gemieterd. Ik was kwaad, maar toch hebben we er nooit met een woord over gesproken.

Ik dacht ineens weer aan die wietplant toen een collega van mij over zijn bezoek aan de sauna vertelde. Hij had er zwetend een gesprek opgevangen tussen een moeder en een zoon. ‘Waren die samen in de sauna?’ Vroeg ik geschokt, maar daar ging het volgens het hem niet om. Het ging over het onderwerp dat ze bespraken. Hij hoorde hoe de jongen zijn moeder vertelde dat hij depressief was door alle pillen die hij tijdens Lowlands had geslikt. Dat ze daar openlijk over praatten, vond mijn collega het summum van een goede band tussen ouder en kind.

Zo meteen ga ik terug naar die sauna. Maar eerst nog even iets over een vriendin, of liever over haar puberzoon van negentien die ik al jaren niet fris of vrolijk heb gezien. Telkens als ik bij hen op bezoek ben, komt hij net uit bed met een gigantische kater. Mijn vriendin kan daar prima mee leven. Ze haalt en betaalt het bier dat zoonlief en zijn vrienden tot het laatste flesje opdrinken voordat ze naar het café toe gaan. Zo gaat dit al jaren. Zij maakt zich geen zorgen. Ze zegt: ‘Dit hoort erbij. Hij is nog jong.’ Precies, zeg ik dan: ‘Hij is nog jong. Zijn brein is zo plastisch als de neten. Daar moet je niet mee spotten. Hoe later ze beginnen met drinken, hoe kleiner de kans op schade en verslaving, et cetera.’ Daarna volgt meestal dezelfde reprimande. ‘Kom op, wij zijn toch ook jong geweest? Hoe vaak zijn jij en ik niet tot het gaatje gegaan?’

Daar valt geen speld tussen te krijgen. Toch zint haar antwoord mij niet. Ik vind dit soort verzachtende woorden vreemd voor ouders die vanaf hun geboorte het allerbeste voor hun intens gewenste 'kids' hebben gewild. De hipste kleren, de vrijste school, de leukste vrienden. Ze liepen hand in hand de avondvierdaagse, ze sjouwden samen alle mogelijke opleidingen af. Elk mankement is uitvergroot en gelabeld. Bijles, medicijnen, therapie, persoonsgebonden budgetten: kosten noch moeite zijn gespaard om kinderen te laten floreren en ze te helpen het beste uit zichzelf te halen. Maar datgene waarvan iedereen zo onderhand kan weten dat het onherroepelijke schade aan dat schitterende brein aanricht, wordt als een doodnormale stap op de weg naar volwassenheid afgedaan.

Ondertussen heb ik makkelijk praten. Ik heb geen kinderen. Waar bemoei ik me mee? Maar van een afstand zie je beter wat er niet klopt. Het normaal vinden dat je kind zich laveloos drinkt, het babbelen over een pilletje als was het een patatje, is wat er niet klopt. Of ik klink ik nu als mijn moeder? Dat is het natuurlijk! We wringen ons allemaal in bochten om maar niet op onze ouders te lijken. Daarom ga je met je kind naar de sauna en stel je je op als vriend. En die veronderstelde gelijkheid is de dood in de pot. Ik bedoel: als je je zoon of dochter als een volwassen gesprekspartner ziet, dan kun je inderdaad moeilijk zeggen: je bent mijn kind, ik maak me grote zorgen, ik verbied het je om twintig bier op een avond te drinken. In een gelijkwaardige relatie kun je de ander niet de les lezen of domineren. Dan is het schipperen geblazen. Zoals die moeder in de sauna vermoedelijk doet. Zij denkt: hij is tenminste eerlijk, zolang hij nog met me praat, is het goed.  Zij heeft een punt. En ik maak me zorgen. Om al die dolende kinderen en hun al dan niet verontruste ouders.

Reageer reacties (0)
LEES MEER...