Spiegel

Een vriendin zei dat ik Millie van Helen Walsh moest lezen. 'Drank, drugs, seks. Lijkt op Trainspotting maar dan met een vrouw in de hoofdrol. Echt iets voor jou.' 'Ik ben benieuwd,' zei ik zo opgewekt mogelijk. Een dag later later lag het boek bij me op de mat. Daar liet ik het weken liggen. Too hot to handle. Hetzelfde gebeurde met A.F.Th.'s Tonio. Vrienden en bekenden smeekten me om het te lezen. Van mijn moeder – ze ziet amper nog letters maar heeft Tonio in twee dagen verslonden – mocht ik de gebonden versie lenen. Die 'vergat' ik keer op keer. Het boek is namelijk met een pen gedoopt in alcohol geschreven. Op elke bladzijde rinkelen de ijsblokjes en daar kan ik niet tegen. Ook films met drinkende hoofdpersonen verdraag ik niet meer. The Lost Weekend, Under the Vulcano, Barfly, Leaving Las Vegas, De helaasheid der dingen: ik hoef ze nooit meer te zien. En hoezeer ik ook van Mad Men houd, ik word niet goed van de vele glazen whisky die die reclamejongens en -meisjes drinken en ik hoest bij elke sigaret die wordt gerookt.

Hoe zou het komen dat roesboeken en -films mij zo zwaar vallen? Is het omdat ik bang ben in de verleiding te komen? Of is het omdat ik de verslaving voorbij ben en het thema me niet meer interesseert? Geen van tweeën. Want wat gebeurt er bij de aanblik van Millie op mijn deurmat? Ik krijg een onbehaaglijk gevoel in mijn buik en in mijn wangen. Een fysieke sensatie die maar op één manier kan worden uitgelegd: schaamte. Ik schaam mij voor mijn drankverleden. Ik schaam mij voor wie ik toen was, of beter gezegd, voor wie ik toen niet was. Ik geneer me voor die miezerige jaren van verdoving en stilstand. Daarom lees ik die boeken niet, omdat ze me een spiegel voorhouden waar ik niet graag in kijk. Maar dat is geloof ik niet het enige. Het is namelijk ook nog eens zo dat een roes weliswaar bedwelmend is om in te verkeren, maar ontstellend saai om over te lezen of naar te kijken. 'In die dagen dronken we als gekken, maar niemand kwam met iets nieuws,' dat zijn zo'n beetje de eerste zinnen van de film The Great Gatsby en die slaan wat mij betreft de spijker op zijn kop. Roes is een plaat die blijft hangen. Roes leert niet dansen of boksen. Roes beklimt geen bergen en Roes redt geen mensen uit een brandend gebouw. Roes heeft geen hoop maar hangt op een barkruk en gaat nergens heen. Ja, naar de klote. Tenzij … Tenzij de schrijver of regisseur zijn hoofdpersonage genadig is en hem het inzicht geeft dat het zo niet langer kan. Meestal zien we hem (of haar) daarna fris gewassen in een zaaltje met lotgenoten zitten.

Gister zag ik weer eens zo'n scène. In Café de Flore gaat een hippe Canadese deejay (drank en drugs) met zijn vader (drank) naar een meeting. Beiden zijn in recovery, beiden hebben het moeilijk. Ze gooien met laptops of reageren de stijgende spanning af op hun huisgenoten. Hoogste tijd om weer eens naar de AA te gaan. Ik had het eerst niet in de gaten, maar die scène maakte me verdrietig en jaloers. Jaloers op de getoonde solidariteit en geborgenheid. Tijdens de aftiteling drong het tot me door dat het voor mij misschien ook weer eens tijd is om naar een meeting te gaan en lotgenoten op te zoeken. En dan niet als een stiekeme journalist die geïnteresseerd is in andermans verhalen, maar als een rusteloze alcoholist die het bij tijd en wijlen moeilijk heeft.

Reageer reacties (0)
LEES MEER...