Dubbelleven op de detox

Als iemand een verslaving meteen herkent, dan is het een verslavingsarts wel. Toch? Voor Loes Hanck (44) bleek dat niet waar. Ze werkte ongeveer een jaar bij Jellinek toen ze geconfronteerd werd met haar eigen alcoholverslaving en eetstoornis. ‘Ik wist wel dat het niet goed met me ging, maar ik vond mezelf gewoon een onbeheerst varken.’

Tekst Marloes Leezer Beeld Leon van den Broek
Dit artikel verscheen in april 2017 in Lef Magazine

‘Ik kom uit een heel gewoon nest. Mijn jeugd was fijn, ik heb geen rare dingen meegemaakt. Wel had ik van kleins af aan het gevoel dat iedereen wist hoe het leven werkte en dat ze het mij expres niet verteld hadden. En ik dacht, als ik nou maar hard genoeg mijn best doe, ga ik vanzelf voelen dat ik erbij hoor. Dat is natuurlijk nooit gelukt, want het gevoel zat in mij, niet in de rest van de wereld.
Ik studeerde geneeskunde en wilde graag psychiater worden. Maar nadat ik mijn laatste coschap in de psychiatrie had gelopen, dacht ik, dit is hem toch niet. Het ziekenhuis trok me ook niet. Ik had eerder een coschap gelopen bij de GGD in Amsterdam, waarbij ik met chronisch verslaafden werkte. Dat was me bijgebleven. Toen vond ik een baan bij Jellinek. Ik vond het daar meteen heel leuk. Ook voelde ik veel herkenning, maar achteraf was dat logisch.

Black-outs en vreetbuien
Als kind had ik vriendinnetjes die hun zakgeld spaarden. Ik had nooit geld: zodra ik mijn zakgeld kreeg, kocht ik snoep. In mijn tienerjaren begon ik een beetje te diëten. Het lukte niet erg goed, maar het was wel het begin van mijn eetstoornis. Rond mijn veertiende begon ik ook met drinken. Ik had niet het idee dat ik toen heel anders dronk dan de mensen om me heen. In Noord-Holland, waar ik opgroeide, was mijn drinkgedrag van in mijn tienerjaren niet heel anders dan bij anderen.
Later veranderde dat. Ik kreeg een vervelende dronk. Soms had ik black-outs en wist ik niet meer hoe ik thuis was gekomen. Of ik ging de stad in en kwam dronken thuis, terwijl ik de volgende ochtend moest werken. Mijn eetstoornis uitte zich vooral in vreetbuien, die ik probeerde te compenseren met sporten. Dat ging dan een tijdje goed, tot ik mezelf zo uitgeput had dat ik niet meer van de bank kwam. En dan raakte ik in paniek. Dat waren ook periodes dat ik dacht: nu ga ik het goed doen, ik ga veel sporten, goed eten en niet drinken. Na een tijdje waren dat alleen nog plannen. Dan begon ik morgen, maandag of 1 januari, en ging ik vanavond nog even los.
Ergens in mijn studententijd stopte ik met roken. Ik heb zelf het idee dat mijn alcoholgebruik door dat stoppen verder uit de hand is gelopen. Daarvoor had ik weleens dat ik een vlaag van de avond kwijt was, maar vanaf dat moment kreeg ik vaker black-outs. Ik probeerde mijn alcoholinname weleens te tellen, maar dan was ik bij vijf of zes en dan vergat ik dat. Of ik sprak met mezelf een grens af en na een paar glazen dacht ik, fuck it. Maar ik had nog steeds niet door dat het afwijkend was.

‘Mevrouw, u bent een alcoholist en als u niet bij Jellinek had gewerkt, zou ik u ernaartoe verwijzen’

Zelfmoord op honderd kilo
Toen ik bij Jellinek kwam werken, ging het niet goed. Ik had al vanaf mijn vijftiende zelfmoordgedachten en in die tijd nam ik dat niet zo serieus. Ik had een vriendinnetje die dat ook had en met wie ik erover kon praten. Maar nu wilde ik echt niet meer. Ik dacht, ik weeg straks honderd kilo en dan wil ik niet meer leven. Hoe ik het zou doen, had ik al bedacht. Ik ben arts, ik weet welke medicijnen je moet nemen en waar je ze kunt halen als je ze niet op recept krijgt. Als ik geen hulp zou zoeken, was ik bang dat ik het uit zou voeren. Mijn huisarts schreef antidepressiva voor en verwees me door naar een psycholoog.
Bij mijn psycholoog vertelde ik elke week braaf hoe goed het ging. Je wilt toch een goede patiënt zijn of zo, ik weet niet wat dat is. Deels ging het ook wel beter, ik was minder somber. Maar nadat ik over een feestje vertelde dat behoorlijk uit de hand was gelopen, verwees zij me door naar het NPI. Daar heb ik een soort assessment gehad. En toen zei die man: ‘Mevrouw, u bent een alcoholist en als u niet bij Jellinek had gewerkt, zou ik u ernaartoe verwijzen.’ Ik dacht alleen maar: iemand in deze ruimte moet terug naar school en ík ben het niet.
Ik dacht dat ik echt wel wist wat een alcoholist was. Maar mijn referentiekader waren de mensen die ik op mijn werk op de detox alcohol zag: mensen die dusdanig verslaafd waren dat ze in de kliniek moesten ontgiften omdat ze te veel ontwenningsverschijnselen zouden krijgen. Daar identificeerde ik me helemaal niet mee, terwijl ik wel herkenning zag in dingen die ze vertelden en waar ze mee zaten. Maar ik had niet door dat de manier waarop ik dronk ook gewoon alcoholisme is. Heel veel mensen met het drinkpatroon dat ik had, onderschatten dat.

Een grijze wereld
Na die uitslag ben ik doorverwezen naar een vrijgevestigde psychiater. Niet naar een andere verslavingsinstelling: het is toch een klein wereldje en dat zou misschien niet veilig genoeg voor me voelen. Ik wist wel dat het niet goed met me ging, maar ik vond mezelf gewoon een onbeheerst varken. Dat was mijn probleem. Toen ik naar die psychiater ging, dacht ik ‘ik zal die eikels wel eens laten zien dat ik geen alcoholist ben’. Dus stopte ik met drinken. Maar ik merkte toch dat ik er zonder alcohol geen reet aan vond. Het was net alsof de wereld zijn kleur verloor en grijs werd. Dus verving ik het drinken door nog meer vreten. Uitgaan deed ik niet meer. Ik trok het nuchter niet, terwijl ik dat vroeger wel had gekund. Dus ging ik niet meer en zat in plaats daarvan op zaterdagavond thuis op de bank te vreten. Dat vond ik heel suf van mezelf. Ik hoorde op een hip feest te staan.
Bij mijn psychiater vertelde ik weer elke week braaf dat het beter ging. Ik vertelde haar dat ik was gaan hardlopen. Wat ik er alleen niet bij zei, was dat ‘hardlopen’ betekende dat ik zes keer per week tien kilometer rende. Dat soort details verzweeg ik. Er is toen nooit in me opgekomen dat ik haar bijvoorbeeld zou kunnen vertellen over mijn zelfmoordplan bij honderd kilo, wat steeds dichterbij kwam. Op een gegeven moment vond mijn psychiater dat we wel konden afsluiten, want het ging toch goed? Jaren later begreep ik dat dat haar tactiek was om door mijn schild heen te komen. Maar op het moment zelf dacht ik: is ze blind of zo? Ziet ze dan niet dat het helemaal niet goed gaat? Toen brak er wel iets in me. Ik gaf haar niet de kans om het hele probleem aan te pakken. Dat was een keerpunt: ik realiseerde me dat afronden het laatste was wat ik wilde.

‘Werken, vreten, sporten, slapen: dat was mijn leven’

Onberekenbare collega
Ik werkte nog steeds bij Jellinek. Zolang ik aan het werk was, was het allemaal wel goed, dan kon ik me met andermans problemen bezighouden. Mijn functioneringsgesprekken gingen ook nooit over contact met patiënten, maar over de omgang met collega’s. Ik was onberekenbaar en instabiel, dan weer aardig en dan weer chagrijnig. Maar er was ook steun. Mijn collega’s wisten niet precies wat er aan de hand was, maar we werken in de GGZ. Hulpverleners weten echt wel dingen te herkennen. Ik dronk toen wel al een maand of acht niet meer. Dat was niet zo moeilijk, ik had het gewoon vervangen door vreten. Werken, vreten, sporten, slapen, dat was mijn leven.
Ik maakte steeds berekeningen hoeveel ik ’s morgens moest sporten om de vreetbui van de avond ervoor eraf te krijgen. Maar op een gegeven moment gaf ik mezelf ’s avonds toestemming voor een vreetbui omdat ik ’s morgens had gesport. Zo werkt het natuurlijk niet. Naast sporten heb ik geprobeerd om op andere manieren te compenseren. Ik heb in mijn tienerjaren met laxeermiddelen geklooid, maar ik kreeg er alleen maar een opgeblazen gevoel van. Veel scheten laten, maar diarree, ho maar. Later heb ik geprobeerd om te braken. Maar het lukte niet en dan waren de volgende dag mijn ogen helemaal opgezwollen. Ik ben van nature gewoon niet makkelijk met kotsen. Zelfs als ik griep heb, duurt het lang voor mijn lichaam dat toelaat. Dat is een bescherming geweest. Als ik effectief had kunnen kotsen, was ik er waarschijnlijk niet meer mee gestopt.

De laatste black-out
Ik werkte aan mijn eetstoornis en het ging beter met me. Zie je wel, dacht ik, ik ben geen alcoholist. Dan kan ik best weer gaan drinken. Dit ging een paar keer goed, tot ik weer een black-out kreeg na uitgaan met vrienden. Er was niks naars gebeurd en ik had niet gedaan wat ik normaal deed: ruziemaken, huilen of een vreemde kerel oppikken. Fijn, alleen ik kon me er niets meer van herinneren. Dat was het moment dat ik definitief stopte met drinken. Inmiddels heb ik geaccepteerd dat die man gelijk had: ik ben een alcoholist.
Ik ben bij mijn psychiater onder behandeling gebleven en we hebben samen mijn eetpatroon genormaliseerd. Ik had een structuur nodig. Mijn eigen gevoel voor proportie was weg. Zolang er eten op mijn bord lag, at ik door. Door een eetstructuur te volgen, wist ik dat ik genoeg gegeten had en dat mijn hongergevoel dus geen honger kon zijn. Zo kwam ik erachter dat mijn hoofd alles wat ik voelde, vertaalde naar honger. Alles wat ik voelde, was reden om te gaan eten. Zelfs zoiets basaals als moeten plassen. Stond ik ineens kaas naar binnen te stouwen, terwijl ik eigenlijk onderweg was naar de wc. En door die eetstructuur wist ik: ik kan nu geen honger hebben, dus eten is niet de oplossing voor wat ik nu voel. Uiteindelijk is het langzaam beter gegaan en gelukt om niet meer toe te geven aan de vreetbuien. In het begin lukte dat vaak niet. Maar ik probeerde gewoon per dag normaal te eten. Lukte het niet, dan niet, en als het wel lukte, was dat mooi meegenomen. Dat is een heel andere manier van ernaar kijken en dat heeft erg geholpen.
Ook heb ik veel gehad aan lotgenotencontact. Die vond ik via internet. Ik was er eerst een beetje huiverig voor: dadelijk krijg je rare mensen of allemaal van die anorexiatips, maar dat was niet zo. Ik vond juist veel acceptatie. Dan sprak ik iemand die ik nog nooit had gezien maar waarbij je meteen een gesprek voert op een niveau dat ik zelfs met mijn beste vriendinnen nog nooit had bereikt. Het grote geheim dat je voor de wereld verbergt, daar hoef je niet moeilijk over te doen als je een lotgenoot spreekt.

‘Je ziet weleens verslaafden in herstel die voor de verslavingszorg kiezen. Bij mij was het andersom’

Een nieuwe plek
Inmiddels gaat het goed met me. Mijn partner Koen is ook verslaafd in herstel. We hebben elkaar leren kennen toen we allebei allang clean waren, maar we zijn wel uit hetzelfde hout gesneden. Ik ben een periode weggeweest bij Jellinek, inmiddels ben ik bijna drie jaar terug. Toentertijd ben ik overspannen weggegaan. Daartussen heb ik negen jaar bij de GGD gewerkt, waar ik ook mijn coschappen heb gelopen. In 2010 ben ik de opleiding tot verslavingsarts gaan doen. Toen ik terugkwam bij de GGD, had ik zoveel geleerd dat ik toe was aan een nieuwe plek. Dus heb ik weer bij Jellinek gesolliciteerd. Ik dacht: als ze mijn oude personeelsdossier erbij pakken, willen ze me misschien helemaal niet terug. Ik was daar op toch op een minder positieve manier weggegaan, omdat ik niet goed in mijn vel zat. Dus besloot ik maar meteen zelf eerlijk over mijn geschiedenis te zijn. Er werd niet moeilijk over gedaan.
Ik heb al bijna dertien jaar niet meer gedronken en al bijna twaalf jaar geen eetbuien meer. Ik merk wel dat ik bij de les moet blijven. Mijn hongergevoel is nu betrouwbaar, maar als ik honger heb, check ik nog steeds onbewust of het echt is of dat ik al genoeg gegeten heb. Ook met sporten ben ik losser geworden. Elke dag had ik een discussie met mezelf. ‘Moet ik gaan sporten? Ik ben al zo moe, maar ik ben ook dik.’ Ik maakte een schema: maandag een spinningles en verder niks, dinsdag ga je niet dus dan hoef je daar ook niet over na te denken, woensdag naar weer een andere les. Zulke structuren heb ik heel erg nodig gehad. Nu niet meer, maar ik kan ze er wel weer bij pakken als ik ergens last van heb. Nu sport ik gewoon omdat ik het fijn vind, om mijn energie kwijt te kunnen. Het is niet meer dat het moet omdat ik mezelf dik vind. Hormoonschommelingen zijn een trigger, niet voor eten maar voor negatieve gedachten over mezelf. Als ik PMS heb en in de spiegel kijk, vind ik mezelf net een olifant. Maar die negatieve gedachten leiden niet meer tot compensatiegedrag.

Zesde zintuig
Het is natuurlijk een bijzonder verhaal, de verslavingsarts die erachter komt dat ze zelf verslaafd is. Je ziet weleens verslaafden in herstel die voor de verslavingszorg kiezen. Bij mij was het andersom. Ik weet niet of mijn ervaringsdeskundigheid verschil maakt, maar ik denk wel dat ik er meer begrip en empathie door heb. Als mijn patiënten terugvallen of met dingen blijven zitten: ik snap het. Ik ben ook op die plek geweest. Ik heb ook een zesde zintuig gekregen voor mensen met een eetstoornis. Mensen komen hier voor hun verslaving, maar als er ook een eetprobleem speelt, dan krijg ik dat vaak wel boven tafel.
Het vak van verslavingsarts is heel erg in beweging. Het is nu een officiële specialisatie en sinds 2008 kun je er een opleiding voor doen. Toen ik ervoor koos, zat het vak nog in het verdomhoekje. Dat merkte je wel als je over een patiënt wilde overleggen, dat het stigma bij artsen ook speelde. Ik merk wel dat dat beter is geworden. Huisartsen die er bijvoorbeeld positiever in staan, minder vaak veroordelend. Er is nog steeds een hoop te doen, maar ik zie zeker verbetering.’

01-10-2020

Reageer reacties (0)
LEES MEER...